Rb: voorman had werk moeten neerleggen bij onveilige situatie, werkgever niet aansprakelijk

Samenvatting:

Werknemer, voorman-dakdekker loopt in 2007 letsel op als de ladder waarop hij staat wegglijdt. Hij stelt dat sprake was van een ongekeurde en ongeschikte ladder en stelt zijn werkgever aansprakelijk ex art 7:658 BW. Hij stelt dat hij er bij herhaling op heeft gewezen dat sprake was van een onveilige situatie. De kantonrechter oordeelt dat als werknemer van oordeel was geweest dat het hier een onveilige situatie betrof, het bij de rol van voorman past om het werk neer te leggen, indien een uitvoerder ondanks de waarschuwing van de voorman weigert om een veilige werksituatie te (laten) creëren. Werknemer had er niet voor mogen kiezen om het werk niet stil te leggen. Door het aanvangen en zelfs meer dan een week continueren van de werkzaamheden heeft hij zichzelf en de dakdekkers die onder zijn leiding stonden, in gevaar gebracht, terwijl hij in zijn functie juist diende toe te zien op de veiligheid van die werknemers.

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 1391771 CV EXPL 12-52680
uitspraak: 30 december 2014
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam

in de zaak van

[Eiser],
woonplaats: [Woonplaats],
eiser,
gemachtigde: mr. S.G.M. van Veldhuizen,
advocaat van FNV Bouw te Woerden,

tegen

1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Erdo B.V.,
gevestigd te Capelle aan den IJssel,
gedaagde sub 1,
2. de besloten vennootschap niet beperkte aansprakelijkheid Erdo Int. B.V.,
gevestigd te Capelle aan den IJssel,
gedaagde sub 2,
gemachtigde van beide gedaagden: mr. R. Gruben, advocaat van Streefkerk advocaten te Voorburg.

Partijen worden hierna aangeduid als “[Eiser]” en "Erdo”.

1. Het verloop van de procedure

1.1 Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken:
– het exploot van dagvaarding van 9 oktober 2012 met producties;
– de conclusie van antwoord met producties;
– het tussenvonnis van 10 januari 2013, waarin een comparitie van partijen is gelast:
– de producties die door [Eiser] ten behoeve van de comparitie van partijen in het geding zijn gebracht;
– het proces-verbaal van de op 18 juni 2013 gehouden comparitie van partijen;
– de schriftelijke reactie d.d. 14 augustus 2013 van [Eiser] op het proces-verbaal, met producties;
– de schriftelijke reactie d.d. 27 augustus 2013 van Erdo op het proces-verbaal;
– de rolbeslissing van 30 augustus 2013;
– de conclusie van repliek, tevens houdende vermeerdering van eis, met producties;
– de conclusie van dupliek met producties, en
– de akte uitlaten producties zijdens [Eiser].

1.2 De datum voor de uitspraak van dit vonnis is nader bepaald op heden.

2. De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen het volgende vast.

2.1 [Eiser], geboren op 27 februari 1968, was sinds 4 april 1989 in dienst van Erdo. [Eiser] was werkzaam als voorman-dakdekker A:
‘De voorman-dakdekker B, die als regel leiding geeft aan 5 of meer personen. De voorman- dakdekker A is tevens belast met het toezicht op de veiligheid op het werk en op het gebruik van de persoonlijke beschermingsmiddelen, bedoeld in artikel 14 lid 4 van de CAO, door de dakdekkers die onder zijn leiding staan.
Voorman-dakdekker B: ‘Een werknemer die bij alle voorkomende werkzaamheden bekwaam is leiding te geven aan een ploeg dakdekkers en op elk gebied van het vak allround is. (…)’
Op de arbeidsovereenkomst is de CAO voor Bitumineuze en Kunststof Dakdekkingsbedrijven van toepassing. Erdo heeft ongeveer 500 werknemers. [Eiser] beschikt over diverse kwalificaties, waaronder de certificaten voor de dakdekker en veilig werken en het VCA certificaat, inclusief de herhalingscursus. VGA is een veiligheidscertificering om veiliger te kunnen werken en ongelukken te voorkomen. Voluit is VCA: Veiligheid, Gezondheid en Milieu Checklist Aannemers.

2.2 Op vrijdag 29 november 2007 om ongeveer 15:30 uur is [Eiser] een ongeval overkomen tijdens zijn werkzaamheden voor Erdo in het trappenhuis van het gebouw aan het Stadsplein 32 te Capelle a/d IJssel.

2.3 Bij brief van 8 december 2008 is Erdo door [Eiser] aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van het ongeval. Ook in 2009 is tussen partijen schriftelijk gecorrespondeerd. Half juni 2011 heeft [Eiser] de verzekeraar, Allianz, van Erdo aangeschreven.

2.4 Erdo heeft een collectieve ongevallenverzekering bij Allianz. [Eiser] heeft een bedrag van ongeveer € 9.000,00 a € 10.000,00 van Allianz uitgekeerd gekregen.

2.5 De Arbeidsinspectie heeft naar aanleiding van het ongeval een ongevallenboeterapport opgesteld d.d. 5 maart 2008. [Eiser] heeft in het kader van dat onderzoek onder andere het volgende verklaard: ‘Wij hebben toen de uitvoerder de heer R. gebeld, de uitvoerder heeft toen een ladder van ons bedrijf gebracht.
De ladder hadden wij opgesteld in de luikkopening en drie van mijn collega ‘s waren mij al voor gegaan naar boven (…).
Voorlichting, instructie en toezicht worden hij ons regelmatig gehouden. ‘
Twee collega’s van [Eiser] verklaren in de procedure bij de Arbeidsinspectie vergelijkbaar. Zo verklaart de heer M. dat hij weet dat Erdo in het bezit is van een Rl&E en een V&G plan en dat ze voordat het werk begint worden geïnstrueerd over de werkzaamheden en dat veiligheid in die instructie wordt meegenomen.
De heer Schouten heeft verklaard dat de werknemers van Erdo veiligheidsinstructies krijgen, een boekje en toelichting van de uitvoerder.

2.6 Op 26 augustus 2008 is een boetebeschikking gegeven door de Arbeidsinspectie, waarbij een boete van € 3.000,00 aan Erdo is opgelegd. Daarin staat onder meer: ‘Voorts is uit het ongevallen boeterapport gebleken dal Erdo B. V. als werkgever de risico ‘s van de werkzaamheden waarbij het beboetbare feit zich heeft voorgedaan voldoende waren geïnventariseerd en de werknemers voldoende waren geïnstrueerd.’
‘Uit het ongevallenboeterapport blijkt dat de voor de dakopgang geschikte ladder, die in de dakopening kon worden vastgehaakt, niet beschikbaar was en dat daarom door uw uitvoerder een ladder op de bouwlocatie was bezorgd. Deze uitvoerder, tevens belast met het toezicht, heeft nagelaten de situatie in ogenschouw te nemen en er op toe te zien dat de ladder op een veilige wijze werd opgesteld en gebruikt.’

2.7 Erdo heeft bij brief van 3 september 2008 bezwaar gemaakt tegen voornoemde beschikking. Zij voert daartoe aan dat de Arbeidsinspectie onterecht heeft aangenomen dat het dagelijks toezicht wordt uitgeoefend door de uitvoerder. Dit is bij Erdo in handen van de voorman die ook toezichthouder is. Onder het kopje ‘toezicht’ wordt vervolgens door de Arbeidsinspectie als volgt geoordeeld: ‘In uw bezwaar en tijdens de hoorzitting heeft u aangegeven dat het niet gebruikelijk is dat een uitvoerder dagelijks toezicht houdt op het werk. U geeft aan dat de uitvoerder periodiek het werk bezoekt en controleert bij het opstarten van de werkzaamheden. Tijdens de hoorzitting geeft u aan dat de uitvoerder om de twee a drie dagen op de locatie langs komt, om te controleren of het werk zoals dat besproken is ook wordt uitgevoerd. Bovendien geeft het slachtoffer zelf in zijn getuigen verklaring aan dat de uitvoerder regelmatig langs komt om toezicht te houden op de werkzaamheden. Derhalve ben ik van oordeel dal mede gelet op de ervaring en de functie van het slachtoffer door u voldoende aannemelijk is gemaakt dat er voldoende toezicht is gehouden op het slachtoffer.’’
Het bezwaar van Erdo wordt gegrond verklaard.

2.8 [Eiser] heeft na het ongeval nog gewerkt bij Erdo.

2.9 De arbeidsovereenkomst is op 1 juni 2010 op initiatief van Erdo geëindigd. Partijen hebben een regeling getroffen, waarbij Erdo aan [Eiser] een bedrag van € 28.125,00 bruto ter zake van ontslagvergoeding heeft betaald.

2.10 Na beëindiging van het dienstverband heeft [Eiser] (kort) bij een andere werkgever gewerkt op oproepbasis.

3. De vordering

3.1 [Eiser] heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
a) primair voor recht te verklaren dat gedaagde sub 1 en gedaagde sub 2 hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gevolgen van het door [Eiser] overkomen ongeval op 29 november 20077;
b) subsidiair Erdo hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan [Eiser] van alle door hem als gevolg van het ongeval geleden en te lijden schade, zowel materieel als immaterieel, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover, te rekenen vanaf 29 november 2007 dan wel vanaf een andere datum van opeisbaarheid tot aan de dag der algehele voldoening, een en ander nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
c) meer subsidiair Erdo hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan [Eiser] van een voorschot op alle door hem als gevolg van het ongeval geleden en te lijden schade, ten bedrage van € 25.000,00, binnen veertien dagen na datum afgifte vonnis, dan wel een door de kantonrechter te bepalen voorschot;
d) Erdo hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 5.797,51 aan buitengerechtelijke kosten;
e) Erdo hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten.
Bij conclusie van repliek heeft [Eiser] zijn eis vermeerderd. De vordering zoals hiervoor opgenomen onder a blijft hetzelfde. Daarna is een subsidiaire vordering toegevoegd onder b, waarin verschillende schadeposten onder vermelding van specifieke bedragen zijn gevorderd. De vordering onder punt b is verplaatst naar c en wordt meer subsidiair. De vordering onder c is verplaatst naar d en wordt uiterst subsidiair, in het geval verwezen wordt naar de schadestaat procedure. De hoogte van de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten is verlaagd naar € 4.421,39.

3.2 Aan zijn vordering legt [Eiser] – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – ten grondslag dat Erdo niet heeft voldaan aan de zorgplicht die als goed werkgever op grond van artikel 7:611 jo. artikel 7:658 BW op haar rust, zodat zij aansprakelijk is voor alle schade die hij heeft geleden en nog zal lijden door het ongeval op de werkvloer op 29 november 2007.

3.3 [Eiser] stelt dat de uitvoerder Rollof, een ongekeurde ladder heeft aangevoerd en geplaatst, althans heeft laten plaatsen in het trappenhuis op maandag 24 november 2007. De ladder was behalve ongekeurd, ook ongeschikt nu deze geen meter boven de betonnen rand uitstak, maar slechts 15 centimeter, terwijl de ladder werd geplaatst op een vlakke, gladde tegelvloer, zonder dat de ladder werd geborgd tegen wegglijden aan de boven- en/of onderzijde en zonder dat andere gebruikelijke veiligheidsvoorzieningen werden ingezet om het wegglijden van de ladder tegen te gaan. Dat was bij gebreke van deugdelijke borgings- dan wel andere veiligheidsmiddelen ook niet mogelijk. De ladder is weggegleden, waarna [Eiser] van een hoogte van 2,70 meter met ladder en al naar beneden is gevallen, met een ernstige dubbele breuk in de rechterenkel tot gevolg. Erdo heeft geen toezicht gehouden op naleving van de veiligheidsinstructies.

4. Het verweer

4.1 Erdo betwist primair dat zij niet heeft voldaan aan haar zorgplicht. De gebruikte ladder was goedgekeurd en alle ladders worden jaarlijks gecontroleerd. Het borgen van de ladder is de verantwoordelijkheid van de werknemers zelf. in het bijzonder van de voorman, [Eiser] in dit geval. De spullen die nodig waren om de ladder te borgen waren aanwezig in de container, De betonblokken die in iedere container zitten, hadden gebruikt kunnen worden om de ladder vast te zetten, hoewel het klopt dat die daar eigenlijk niet voor bedoeld zijn. Erdo voert aan dat waarschijnlijk bij aan vang van de opdracht niet is besproken op welke wijze de werkplek ingericht diende te worden. Dat laat onverlet dat als de situatie volgens [Eiser] niet veilig was, hij het werk had moeten neerleggen.
Erdo voert aan dat iedere werknemer bij indiensttreding een boekje met veiligheidsinstructies en persoonlijke beschermingsmiddelen krijgt en dat er regelmatig toolboxmeetings worden gehouden waar steeds het deelonderwerp veiligheid wordt behandeld. Bovendien is [Eiser] een ervaren medewerker van wie Erdo in de functie van voorman een bepaalde verantwoordelijkheid en zelfstandigheid mocht verwachten.

4.2 Subsidiair betwist Erdo de hoogte van de schade. [Eiser] had al voor het ongeval last van zijn enkel. Ook is de beperking minder erg dan door [Eiser] gesteld.

5. De beoordeling

5.1 Vast staat dat [Eiser] op 29 november 2007 bij het verrichten van werkzaamheden in dienst van Erdo een ongeval heeft gehad. [Eiser] stelt dat hij door voornoemd ongeval schade heeft opgelopen, hetgeen door Erdo niet in voldoende mate is betwist. De hoogte van die schade is wel onderwerp van discussie, maar zal op deze plaats (nog) niet worden besproken.

5.2 Erdo is in beginsel aansprakelijk voor de door [Eiser] geleden schade, tenzij Erdo bewijst dat zij aan haar zorgplicht heeft voldaan. De strekking van de zorgplicht in artikel 7:658 BW is dat de werkgever die maatregelen en instructies dient te geven die redelijkerwijs nodig zijn om te voorkomen dat een werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt. Het artikel beoogt geen absolute waarborg te schepen voor de bescherming van de werknemer tegen het gevaar van arbeidsongevallen. Het betreft dus geen risicoaansprakelijkheid.
Vooropgesteld wordt dat een werkgever haar zorgplicht niet schendt indien niet (nader, expliciet) wordt gewaarschuwd voor algemeen bekende gevaren. Van belang is dat Erdo alles wat in redelijkheid van haar mocht worden verwacht moet hebben gedaan om verwezenlijking van dit gevaar weg te nemen.

5.3 In het onderhavige geval gaat het om het antwoord op de vraag of door Erdo is voldaan aan haar zorgplicht door de wijze waarop zij het werk heeft ingericht en de verantwoordelijkheden die zij aan haar medewerkers heeft gegeven.

5.4 Vast staat dat de ladder niet stabiel stond opgesteld zoals voorgeschreven in artikel 7.23a van het Arbobesluit. Dat is ook door de Arbeidsinspectie (als enige overtreding) geconstateerd in het rapport van 5 maart 2008.
Het voorschrift zoals opgenomen in artikel 7.23 a lid 2 sub b van het Arbobesluit, inhoudende dat de ladder ten minste één meter moet uitsteken, heeft – zoals eveneens in dat gedeelte van het artikel is opgenomen – niet te gelden als een andere voorziening een veilige houvast mogelijk maakt. Erdo heeft aangevoerd dat er in de container voor de deur materialen aanwezig waren om de ladder deugdelijk mee te borgen. [Eiser] heeft betwist dat de spullen om een ladder aan de dakrand te borgen in de betreffende situatie gebruikt hadden kunnen worden. Hij heeft echter niet voldoende gemotiveerd betwist dat de in de container aanwezige betonblokken ais borgmateriaal hadden kunnen worden gebruikt, ook al waren die blokken daar (wellicht) niet voor bedoeld. Door deze hulpmiddelen te gebruiken zou zijn voldaan aan het borgingsvereiste. In dat verband wordt tevens opgemerkt dat [Eiser] dienaangaande zelf stelt dat het een feit van algemene bekendheid is dat het plaatsen van een ongeborgde ladder op een vlakke, gladde ondergrond, een verhoogd risico op wegglijden en dus op vallen met zich meebrengt, waaruit blijkt dat hij zich kennelijk bewust was van het gevaar dat een ongeborgde ladder met zich brengt.

5.5 [Eiser] stelt daarnaast dat als overtreding van Erdo heeft te gelden dat er een ongekeurde ladder is gebruikt. Erdo heeft dat gemotiveerd betwist tegenover de enkele blote stelling van [Eiser], zodat er niet zonder meer vanuit kan worden gegaan dat de ladder inderdaad niet gekeurd was. Wat daar ook van zij, [Eiser] heeft op generlei wijze aangevoerd, laat staan aangetoond, dat de staat van de ladder op welke wijze dan ook van invloed is geweest op het wegglijden daarvan. De lengte van de ladder was volgens [Eiser] ongeschikt voor plaatsing op de betreffende plek, maar dat heeft niets te maken met de omstandigheid of de ladder al dan niet was goedgekeurd. Overigens is het op basis van de stellingen van [Eiser] niet ondenkbaar dat de keuringssticker op de betreffende trap verscholen zat onder de rode verf van containers die geschilderd zijn. Erdo heeft niet betwist dat de ladder doorgaans voor die werkzaamheden werd gebruikt, maar dat leidt zonder nadere motivering geenszins tot het oordeel dat de ladder niet voor andere werkzaamheden geschikt kan zijn.
Het verwijt dat [Eiser] maakt ten aanzien van de lengte van de ladder is derhalve niet relevant, omdat er een andere voorziening voorhanden was om een veilige houvast mogelijk te maken.

5.6 Feit is dat het aanwezige borgingsmateriaal niet is gebruikt. De vraag is of die vaststelling leidt tot de conclusie dat Erdo niet heeft voldaan aan haar zorgplicht. Om tot beantwoording van die vraag te komen, is het volgende van belang. [Eiser] heeft bij de Arbeidsinspectie verklaard dat de ladder door hemzelf en zijn collega’s is geplaatst, terwijl hij in deze procedure stelt dat de ladder is geplaatst door de uitvoerder, Rollof.
[Eiser] stelt in deze procedure dat hij bij de Arbeidsinspectie niet naar waarheid heeft verklaard. Daarover wordt geen oordeel gegeven, maar verwonderlijk met het oog op dat standpunt is dat ook twee collega’s van [Eiser] inhoudelijk vergelijkbaar hebben verklaard. [Eiser] heeft in ieder geval niet voldoende onderbouwd aangevoerd dat ook die collega’s, om welke reden dan ook, niet de waarheid hebben verklaard. Ten aanzien van de plaatsing van de ladder is de tegenstrijdigheid in de verklaringen van [Eiser] overigens niet van belang. In beide gevallen dient de nadruk te liggen op de rol van [Eiser] als voorman. Erdo heeft er bij de inrichting van haar organisatie blijkbaar voor gekozen om een (of meerdere) van haar dakdekkers een meer verantwoordelijke, leidinggevende rol te geven, in het bijzonder in het kader van de toezicht op veiligheid. De persoon in die, hogere, functie heeft ook een bijbehorend hoger loon dan de ‘gewone’ dakdekkers. [Eiser] heeft in zijn functie als voorman-dakdekker A de leiding over de ondergeschikten en dient toe te zien op de veiligheid en is daarvoor ook door Erdo opgeleid, zodat het gebruiken van een – in zijn ogen – niet veilige ladder of onveilige plaatsing daarvan aan hemzelf kan worden aangerekend tenzij zou mogen blijken dat dit zijn verantwoordelijkheden te buiten zou gaan.
[Eiser] heeft – in dat verband – benadrukt dat hij de uitvoerder er herhaaldelijk op heeft gewezen dat de gebruikte ladder ongeschikt, dus onveilig, was voor het uitvoeren van de betreffende werkzaamheden. Dat wordt betwist door Erdo doch los daarvan is dat voor de beantwoording niet relevant nu er – zoals hiervoor overwogen – andere borgingsmaterialen aanwezig waren.
Als [Eiser] van oordeel was geweest dat het hier een onveilige situatie betrof past het bij de rol van voorman om het werk neer te leggen, indien een uitvoerder ondanks de waarschuwing van de voorman weigert om een veilige werksituatie te (laten) creëren. De voorman is immers niet alleen verantwoordelijk voor zijn eigen veiligheid, maar ook, of misschien wel juist, voor de dakdekkers die onder zijn leiding staan.

5.7 [Eiser] stelt allereerst dat er geen verplichting bestond, of althans dat die verplichting niet uit de veiligheidsvoorschriften van Erdo blijkt, om het werk stil te leggen bij onveilige situaties. Geoordeeld wordt dat het geenszins is vereist dat de wijze waarop een voorman uitvoering kan geven aan zijn verantwoordelijkheid tot in detail (per geval) moet zijn beschreven. De mogelijkheid, althans verplichting om het werk stil te leggen indien sprake is van een onveilige werksituatie, vloeit voort uit de functieomschrijving van een voorman, te weten het toezicht houden op de veiligheid.
[Eiser] stelt (subsidiair) dat hij er bewust voor heeft gekozen om het werk niet stil te leggen, omdat hij eerder waarschuwingsbrieven van Erdo heeft ontvangen ‘nadat hij over veiligheidsissues had geklaagd’. Ter comparitie van partijen verklaart [Eiser] dat de door hem ontvangen brieven zagen op waarschuwingen in verband met werkweigering. Daardoor is ten eerste vast komen te staan dat [Eiser] zich dus wel degelijk bewust was van de gevaarlijke situatie. Sterker nog, blijkbaar was de veiligheid een (doorlopend) punt van aandacht voor [Eiser]. Ook om die reden kan zijn verweer – zoals eerder reeds geoordeeld – ten aanzien van het ontbreken van een waarschuwing door Erdo niet slagen.
Ten aanzien van de inhoud van de brieven wordt geoordeeld dat het klagen over veiligheidsissues iets anders is dan het werk neerleggen in verband met een onveilige werksituatie. [Eiser] heeft onvoldoende, althans niet eenduidig, gespecificeerd in welk kader de door hem bedoelde brieven aan hem zijn gestuurd, althans dat die zien op een soortgelijke situatie en hij heeft die brieven – hoewel dat wel op zijn weg had gelegen – ook niet in het geding gebracht. Bovendien heeft Erdo (uiteindelijk) toegelicht dat die brieven zagen op respectievelijk de negatieve werkhouding van [Eiser] en het feit dat [Eiser] niet de binnen Erdo voorgeschreven veiligheidsschoenen droeg.
Gelet op het voorgaande heeft [Eiser] er niet terecht voor mogen kiezen om het werk niet stil te leggen. Door het aanvangen en zelfs meer dan een week continueren van de werkzaamheden in het trappenhuis heeft hij zichzelf en de dakdekkers die onder zijn leiding stonden, in gevaar gebracht, terwijl hij in zijn functie juist diende toe te zien op de veiligheid van die werknemers. Dat brengt met zich dat Erdo niet tekort is geschoten in haar zorgplicht door niet iedere dag op iedere werkplek te controleren of haar werknemers zich aan de veiligheidsinstructies hielden. Dat kan redelijkerwijs niet van haar worden verwacht en zij heeft die taak dan ook gedelegeerd aan de voormannen. Het is het goed recht van Erdo om haar bedrijf op deze wijze in te richten en niet is gesteld of gebleken dat hierdoor het waarborgen van een veilige werkomgeving niet kan worden bewerkstelligd. [Eiser] beschikt over veel werkervaring en de nodige veiligheidsdiploma’s, zodat hij een geschikte werknemer is om de functie van voorman te vervullen. Erdo mocht het inschatten van veiligheidsrisico’s dan ook aan [Eiser] toevertrouwen.
5.8 Door de stellingen van [Eiser] is vast komen te staan dat hij wel wist hoe een ladder veilig kon worden geplaatst en dat hij dienaangaande voldoende was geïnstrueerd. In weerwil daarvan voert hij aan dat Erdo niet heeft voldaan aan haar instructieplicht doch hij onderbouwd dat onvoldoende. Enerzijds betwist hij in zijn algemeenheid dat Erdo veel deed aan veiligheidspreventie. Anderzijds erkent hij dat er wel jaarlijks toolboxmeetings werden gehouden, waarbij ook veiligheid een onderwerp op de agenda was. In dat verband is niet relevant dat niet is komen vast te staan wat de exacte inhoud van de laatste toolboxmeeting in 2007 is geweest. Verder betwist [Eiser] de ontvangst van het veiligheidsinstructieboekje bij indiensttreding, maar hebben zijn collega’s bij de Arbeidsinspectie beide verklaard dat iedere werknemer dat boekje krijgt. Wat er ook zij van de ontvangst van dat boekje door [Eiser], in deze procedure is gebleken dat hij in ieder geval in de loop der jaren wel heeft geleerd hoe een ladder op veilige wijze geplaatst dient te worden. In die zin is het beoogde doel van het boekje dus wel bereikt. Uit de stukken blijkt verder dat [Eiser] dat er naast de toolboxmeetings ook nog algemene bijeenkomsten door Erdo werden georganiseerd, waar ook geregeld over veiligheid werd gesproken. 5.8 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat Erdo, gelet op de aard van de betrokken werkzaamheden en anderzijds de werkervaring en functie van [Eiser], heeft voldaan aan haar zorgplicht. Dat betekent dat de vordering van [Eiser] wordt afgewezen. De nevenvorderingen volgen dit lot. 5.9 [Eiser] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van de procedure. 6. De beslissing De kantonrechter: wijst de vordering af; veroordeelt [Eiser] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Erdo vastgesteld op € 1.200,00 aan salaris voor de gemachtigde; verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad. Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.L.M. van der Wildt en uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Heeft u een account? Vergeet dan niet om in te loggen Inloggen

Website by Webroots

Website by Webroots

hey